18 nov 2024 Kan een derde-beslagene worden veroordeeld tot betaling van het bedrag waarvoor beslag is gelegd?

Bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden speelde onlangs een kwestie waarbij de vraag aan de orde kwam of een derde-beslagene (degene onder wie het derdenbeslag is gelegd) gelet op het summiere karakter van de derdenverklaring niet zelf moest worden veroordeeld tot betaling van de vordering waarvoor het beslag was gelegd. De derde-beslagene was een rechtspersoon zonder werknemers die had verklaard niets verschuldigd te zijn aan de beslagene, die wel voor de vennootschap werkzaam was (DGA en bestuurder).

Wat speelde hier?

In deze zaak ging het om een derdenbeslag door een gemeente.

De gemeente had aan de heer A en mevrouw B meerdere lasten onder dwangsom opgelegd. Daarover waren bestuursrechtelijke procedures gevoerd, waarna de gemeente  invorderingsbeschikkingen had genomen en dwangbevelen had uitgevaardigd. De gemeente maakte aanspraak op verbeurde dwangsommen. Die bleven onbetaald.

De heer A en mevrouw B waren enig aandeelhouders en bestuurders van een BV. Door de gemeente werd executoriaal derdenbeslag gelegd onder die vennootschap, waarna die vennootschap verklaarde niets aan de heer A en  mevrouw B verschuldigd te zijn. Vervolgens werd door de gemeente onder de vennootschap opnieuw executoriaal derdenbeslag gelegd, waarna de vennootschap verklaarde dat aan de heer A en mevrouw B geen salaris werd betaald en dat de gelden die deze partijen voor levensonderhoud opnamen geregistreerd waren als lening.

Volgens de gemeente was deze laatste verklaring zo summier dat hij moest worden gelijkgesteld met het uitblijven van een verklaring. De rechtbank volgde de gemeente daarin en verklaarde voor recht dat de verklaring niet voldeed aan de eisen die de artikelen 476a Rv en 476b Wetboek van rechtsvordering (Rv) daaraan stellen. De derde-beslagene werd veroordeeld om de gemeente € 98.000,- te betalen, vermeerderd met rente en kosten.

De derde-beslagene ging vervolgens in hoger beroep

Oordeel van het gerechtshof

Het hof liet het vonnis van de rechtbank in stand.

De rechtbank had reeds overwogen dat een derde onder wie derdenbeslag is gelegd een verklaring moet afleggen van de vorderingen die door het beslag zijn getroffen. Die verklaring moet met redenen zijn omkleed en moet betrekking hebben op vorderingen die al bestaan of nog zullen ontstaan uit een rechtsverhouding die op het moment van de beslaglegging al bestond. De verklaring moet zoveel mogelijk zijn voorzien van ‘tot staving dienende bescheiden’. Als geen verklaring wordt afgelegd, dan kan de derde in een verklaringsprocedure worden betrokken en kan deze worden veroordeeld om het bedrag waarvoor beslag is gelegd zelf te voldoen ‘als ware hij daarvan zelf schuldenaar’ (artikel 477a Rv, lid 1). Dat kan ook als een wel afgelegde verklaring in de gegeven omstandigheden kan worden gelijkgesteld met het geheel uitblijven van een verklaring.

De vennootschap voerde in hoger beroep aan dat zij – anders dan de rechtbank had aangenomen – een verklaring had afgelegd die voldeed aan de eisen die de wet daaraan stelt: de heer A en mevrouw B waren geen werknemers van haar, en als bestuurders ontvingen zij geen vergoeding. In overleg met de belastingadviseur was daarom bepaald dat er vanaf februari 2020 ook geen loonbelasting meer hoefde te worden betaald. Er waren bovendien geen betalingsverplichtingen aan de heer A en mevrouw B in privé.

Het hof constateerde dat hiermee geen verweer was gevoerd dat niet al door de rechtbank was gewogen en op goede gronden te licht was bevonden. Voor de duidelijkheid somde het hof nog eens de omstandigheden op die leidden tot de conclusie dat de wel afgelegde verklaring zodanig tekort schoot dat deze in haar gevolgen moest worden gelijkgesteld aan het niet afleggen van een verklaring:

  • De verklaring van de vennootschap was niet met redenen omkleed, ook niet nadat om een nadere onderbouwing ervan was gevraagd.
  • De vennootschap had geen gebruik gemaakt van het in artikel 475 Rv bedoelde modelformulier en had de korte verklaring die zij wel had afgelegd – ondanks verzoeken daartoe en ter zitting bij de rechtbank gedane toezeggingen – nagenoeg niet voorzien van bewijsstukken (niet voldoende ‘gestaafd met bescheiden’). Daartoe bestond wel aanleiding om de navolgende redenen:
    • de heer A en mevrouw B waren de enigen die zich binnen de vennootschap bezig hielden met beheer, verhandeling en verhuur van onroerend goed. Zij waren ook DGA’s en konden om die reden geacht worden een redelijke vergoeding te ontvangen – zowel op grond van artikel 479a Rv als op grond van de gebruikelijk-loonregeling in artikel 12a Wet op de Loonbelasting. Er was niet duidelijk gemaakt waarom dat voor hen niet zou gelden.
    • Kennelijk werd nog tot kort na de beslaglegging aangifte loonbelasting gedaan. Dat vroeg om stukken die zouden kunnen wijzen op 0-aangiftes of teruggaven. Die ontbraken.
    • De voor levensonderhoud van de heer A en mevrouw B opgenomen gelden zouden zijn geregistreerd als lening. Er werd verwezen naar de desbetreffende overeenkomst, maar ook die ontbrak.
    • De vennootschap had ook jaarstukken of andere boekhoudkundige bescheiden kunnen overleggen die de verklaring ondersteunen – al dan niet in concept.
    • Uit een beschikbare notariële akte van 20 maart 2019 bleek dat sprake was van een lening van € 372.000,- van mevrouw A aan de vennootschap. In die akte werd verwezen naar de desbetreffende, onderhandse geldleningsovereenkomst. Dat stuk ontbrak echter. Zonder toelichting was niet aannemelijk dat voor deze lening geen rente verschuldigd was.
      .

Conclusie

Een schuldeiser kan derdenbeslag leggen op bijvoorbeeld roerende zaken of vorderingen bij een derde. Deze derde is verplicht een verklaring af te leggen over hetgeen hij aan de schuldenaar verschuldigd is. Wordt de verklaring niet afgegeven of is deze onvoldoende onderbouwd, dan kan de derde-beslagene voor de volledige schuld van de schuldenaar aansprakelijk worden gesteld.  Het verstrekken van een te beknopte of onjuiste verklaring kan gelijk gesteld worden aan het niet afleggen van een verklaring en kan dus zeer verstrekkende gevolgen hebben. Om de derde-beslagene  hoofdelijk veroordeeld te krijgen dient de schuldeiser overigens wel nog een vordering in te stellen bij de rechter.

Heeft u vragen  of heeft  u advies nodig over beslaglegging of een executietraject, neem dan vrijblijvend contact op met een van onze advocaten. Wij zijn u graag van dienst!

SPEE advocaten & mediation Maastricht