Regelmatig wordt in overeenkomsten een zogenaamde mediationclausule opgenomen. Deze clausule houdt in dat partijen met elkaar afspreken om bij geschillen eerst een poging tot bemiddeling (mediation) te doen voordat er eventueel juridische stappen worden ondernomen. Mediation is een manier van conflictbeslechting zonder gerechtelijke procedure, die laagdrempelig is en vaak kosten- en tijdbesparend. Toch roept de mediationclausule in de praktijk wel eens vragen op, bijvoorbeeld wanneer er, ondanks dat in een overeenkomst een mediationclausule is opgenomen, één van de partijen toch een rechtszaak start zonder eerst mediation te starten. Uit een recente uitspraak van de Hoge Raad volgt, hoe hiermee om gegaan moet worden.
Wat is een mediationclausule en wanneer wordt deze gebruikt?
Een mediationclausule is een bepaling in een overeenkomst waarin staat dat partijen bij een geschil eerst zullen proberen om het geschil via mediation op te lossen voordat zij een gerechtelijke procedure starten. Mediation is een vorm van geschilbeslechting waarbij een neutrale derde, de mediator, partijen helpt om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Dit kan voordelig zijn, omdat het doorgaans sneller, goedkoper en minder belastend is dan procederen. Bovendien hebben mediationpartijen zelf de uitkomst in de hand.
Mediationclausules worden vaak gebruikt in zakelijke contracten, waaronder bijvoorbeeld aandeelhoudersovereenkomsten, om escalatie van conflicten te voorkomen. Zeker bij langdurige samenwerkingen kan het belang van het behoud van de relatie groot zijn. Mediation kan daarbij helpen. Bovendien biedt mediation meer flexibiliteit en controle aan partijen, omdat zij zelf kunnen onderhandelen over de oplossing, in plaats van dat een rechter of arbiter een beslissing oplegt.
Wat speelde er in de casus waarover de Hoge Raad zich boog?
In de zaak waarover de Hoge Raad zich gebogen heeft, waren twee partijen betrokken: CSW en PPSB, beide actief in arbodienstverlening. In 2017 verkocht PPSB haar aandelen in een dochtervennootschap aan CSW en verstrekte daarbij ook een lening. In hun overeenkomst stond een mediationclausule, waarin werd afgesproken dat geschillen in eerste instantie door middel van mediation zouden worden opgelost. Wanneer mediation geen resultaat zou opleveren, zou het geschil via arbitrage worden beslecht.
In 2018 ontstond er een geschil tussen CSW en PPSB, waarna PPSB zonder voorafgaande mediation een arbitrale procedure begon. CSW beriep zich op de mediationclausule en vroeg de arbiter om de procedure aan te houden of zich onbevoegd te verklaren, omdat er nog geen mediation had plaatsgevonden. De arbiter wees dit verzoek af en ging inhoudelijk op het geschil in.
CSW liet het hier niet bij zitten en ging naar het gerechtshof met het verzoek om de arbitrale vonnissen te vernietigen. CSW voerde aan dat er geen rechtsgeldige arbitrageovereenkomst bestond, omdat mediation niet was geprobeerd. Het hof wees dit standpunt van de hand en oordeelde dat de mediationclausule in deze zaak niet zo moest worden uitgelegd dat mediation verplicht was. CSW stelde daarop cassatieberoep in bij de Hoge Raad.
Oordeel van de Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelde dat de uitleg van een mediationclausule altijd afhangt van wat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten op basis van de tekst van de clausule en de omstandigheden van het geval. Een mediationclausule kan in sommige gevallen een verplichting opleggen om mediation te proberen voordat een juridische procedure wordt gestart, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn, aldus de Hoge Raad. Het komt namelijk aan op de interpretatie van de clausule.
In dit specifieke geval oordeelde de Hoge Raad dat het gerechtshof de clausule terecht zo had uitgelegd, dat er geen verplichting tot mediation bestond. Het cassatieberoep van CSW werd daarom verworpen. Dit betekent dat de uitspraak van de arbiter over het geschil tussen CSW en PPSB in stand kon blijven.
Interessant aan deze uitspraak is dat de Hoge Raad benadrukt dat zelfs als een mediationclausule in een overeenkomst verplicht mediation voorschrijft, de rechter of arbiter niet automatisch verplicht is om de procedure aan te houden, als een van de partijen zich daar niet aan heeft gehouden. Dit kan afhankelijk zijn van de omstandigheden, bijvoorbeeld, als mediation niet meer zinvol lijkt of als de zaak te urgent is en er geen verdere vertraging opgelopen mag worden.
U kunt de volledige uitspraak hier lezen.
Conclusie
De uitspraak van de Hoge Raad geeft duidelijkheid over de werking en al dan niet afdwingbaarheid van mediationclausules in (zakelijke) contracten. Het is voor partijen van belang om bij het opstellen van een dergelijke clausule zorgvuldig na te denken over de formulering en verwachtingen, aangezien de bedoeling van partijen belangrijk wordt geacht. Daarnaast benadrukt de Hoge Raad de beoordelingsvrijheid van de rechter om te bepalen of een procedure wordt aangehouden wanneer een partij de mediationclausule niet heeft nageleefd.
Heeft u vragen over (het opstellen van) een mediationclausule of de beoordeling daarvan? Of heeft u vragen over zakelijke overeenkomsten, zoals bijvoorbeeld een aandeelhoudersovereenkomst? Of heeft u behoefte aan meer informatie over mediation en of dat in uw geval/situatie een passende mogelijkheid is? De ervaren advocaten en mediators van SPEE advocaten & mediation zijn u graag van dienst.