Een schuldeiser die geen andere opties meer ziet, kan ervoor kiezen om het faillissement van zijn schuldenaar aan te vragen bij de rechtbank. Maar wat als de faillietverklaring later geen stand houdt? Is de schuldeiser dan aansprakelijk ten opzichte van de schuldenaar?
Voorwaarde voor het uitspreken van faillissement is onder andere dat de schuldenaar “in de toestand verkeert dat hij is opgehouden te betalen.” In dat geval kan een schuldeiser het faillissement van schuldenaar aanvragen bij de rechtbank. Als het faillissement daarna inderdaad wordt uitgesproken, dan kan de schuldenaar daartegen hoger beroep instellen. Het is vervolgens mogelijk dat het faillissement dan door de hogere rechter wordt vernietigd, als blijkt dat de faillissementsaanvraag onrechtmatig was.
Dat de schuldenaar schade lijdt door het (vernietigde) faillissement, is zeker niet ondenkbaar. Kan de schuldenaar de schuldeiser daarvoor aansprakelijk stellen?
Ons hoogste rechtscollege, de Hoge Raad, heeft eind 2020 een interessant arrest hierover gewezen. Het ging om een keten van kledingwinkels, HSK. Schuldeiser heeft bouwproducten aan HSK geleverd, maar kreeg vervolgens niet betaald. De schuldeiser heeft daarna het faillissement van HSK aangevraagd. HSK heeft dit faillissement tot aan de Hoge Raad aangevochten. Dat bleek succesvol: het faillissement werd alsnog vernietigd.
HSK liet het er niet bij zitten en vorderde schadevergoeding van de oorspronkelijke schuldeiser. HSK had immers schade geleden doordat het faillissement is uitgesproken en later werd vernietigd.
De rechtbank heeft de vorderingen van HSK toegewezen, maar het gerechtshof in hoger beroep ging daar niet in mee: volgens het hof is een dergelijke vordering alleen toewijsbaar als er sprake is van misbruik van procesrecht of anderszins onrechtmatig handelen in de zin van artikel 3:13 BW. Na het hoger beroep volgt een cassatieprocedure bij de Hoge Raad.
Het oordeel van de Hoge Raad luidt, dat de schuldeiser (dus de aanvrager van het faillissement) aansprakelijk is ten opzichte van de schuldenaar, maar slechts indien de aanvrager wist of behoorde te weten dat er geen grond bestond voor het uitspreken van het faillissement, dan wel indien hij anderszins met de faillissementsaanvraag misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt.
HSK had nog aangevoerd dat de aansprakelijkheid van een schuldeiser bij een faillissementsaanvraag vergeleken kan worden met de aansprakelijkheid van een beslaglegger bij onrechtmatig beslag. Maar die redenering volgt de Hoge Raad niet. Immers, het leggen van beslag is een uitoefening van rechten door de beslaglegger, terwijl het uitspreken van faillissement een beslissing van de rechter is. Een faillissementsaanvraag is dan ook pas onrechtmatig als de aanvrager echt misbruik van zijn bevoegdheid heeft gemaakt.
De volledige uitspraak leest u hier: https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2020:2004
Vragen over faillissement of andere ondernemingsrechtelijke kwesties? Vraag het SPEE advocaten & mediation!