26 apr 2022 Vereisten schriftelijke waarschuwing werknemer

In deze casus, hebben werkgever en werknemer discussie over een aan werknemer verstrekte schriftelijke waarschuwing. Werknemer vindt dat deze niet berust op de feiten en dus onterecht is gegeven en bovendien uit zijn personeelsdossier verwijderd moet worden. Werkgever is het daar niet mee eens. Hoe denkt de rechter erover?

De feiten zijn als volgt. Op 23 januari 2018 geeft werknemer in een binnenbassin les aan peuters. Op zeker moment moet werknemer de bodem van het zwembad verstellen, alle gasten hebben het bad verlaten en staan aan de kant te wachten tot zij het zwembad weer in mogen. Toch maakt een gast die net binnenkomt aanstalten om het zwembad in te gaan. Hierop maakt werknemer aan deze persoon kenbaar gemaakt dat dit om veiligheidsredenen niet mag. De gast wil toch het bad in en reageert provocerend. Werknemer meldt het voorval telefonisch aan vestigingsmanager. In een aangetekende brief van 24 januari 2018 legt Laco aan werknemer een officiële waarschuwing op. Het vertoonde gedrag van werknemer was volgens Laco onprofessioneel en niet gastgericht. In een brief van 6 februari 2018 zet de toenmalige gemachtigde van werknemer de gang van zaken uiteen en maakt bezwaar tegen de gegeven waarschuwing, met de vordering om de waarschuwing te schrappen uit het personeelsdossier. Op maandag 5 maart 2018 vindt een gesprek plaats waarin wordt aangegeven dat de officiële waarschuwing gehandhaafd blijft. De centrale vraag is of Laco in dit geval terecht de aantekening in het personeelsdossier, met inbegrip van alle stukken die op deze kwestie betrekking hebben, heeft opgenomen en gehandhaafd.

De rechter oordeelt als volgt. Het uitgangspunt wordt gevormd door de inhoud van de schriftelijke waarschuwing. Die is gegeven voor, kort samengevat, met luide stemverheffing intimiderend en dreigend gedrag jegens gast(en) en collega(s). De waarschuwing is aangemerkt als disciplinaire straf en verder stevig aangezet door de mededeling dat men bij herhaling zal overgaan tot “andere verdergaande arbeidsrechtelijke maatregelen”.

Niet is gesteld of gebleken dat Laco voorafgaand aan de waarschuwing nog nader onderzoek, en zo ja welk, heeft gedaan omtrent de toedracht, in het bijzonder omdat werknemer het niet eens was met de constateringen. Nadien heeft Laco bovendien de grondslag van zowel de waarschuwing als de aantekening in het dossier verbreed door (a) het verwijt dat werknemer de bodem van het bassin niet volgens de regels heeft laten zakken en (b) dat hij kort na het incident een collega op intimiderende wijze zou hebben toegesproken. Het is echter onzorgvuldig om een officiële waarschuwing, daarna omgezet in een aantekening, op te leggen zonder daarvoor bijvoorbeeld onderzoek te plegen en wederhoor toe te passen, en deze later van een andere grondslag te voorzien.

Ten slotte is nog van belang dat Laco, alles overziende, niet in redelijkheid tot de feitelijke vaststelling en tot het besluit heeft kunnen komen dat werknemer zich heeft gedragen zoals zij dat in de aanvankelijke waarschuwing heeft aangeduid. Dit leidt tot de slotsom dat het besluit tot de schriftelijke waarschuwing niet voldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Het berust niet op voldoende feitelijke onderbouwing en daarmee is het in strijd met de redelijke eisen van goed werkgeverschap. Laco zal de opgenomen aantekening dan ook uit het personeelsdossier moeten verwijderen.

De uitspraak leest u hier.

Heeft u vragen over deze uitspraak, of over andere arbeidsrechtelijke kwesties? De advocaten van SPEE advocaten & mediation zijn u graag van dienst.

SPEE advocaten & mediation Maastricht