1 apr 2019 Slapende dienstverbanden en het recht op een vergoeding De strijd is nog niet gestreden!

Het slapend dienstverband is nog steeds onderwerp van discussie. Tot voor kort was het volgens de heersende rechtspraak nog gangbare praktijk dat werknemers in een gerechtelijke procedure tegen hun slapend dienstverband in het ongelijk werden gesteld. Maar na de meest recente ontwikkelingen op wetgevingsgebied en uitspraken van de verantwoordelijke minister zijn de eerste vonnissen gewezen waarin is bepaald dat een slapend dienstverband in strijd is met goed werkgeverschap (zie onze eerdere artikelen over dit onderwerp). Nog niet alle rechters volgen echter deze opvatting, zoals blijkt uit een onlangs door de rechter in Overijssel gewezen vonnis.

In deze zaak verzocht de werknemer de rechter om ontbinding van het dienstverband wegens een verstoorde arbeidsrelatie, waarbij de werknemer tevens om toekenning van een vergoeding verzocht. De werknemer was wegens ziekte lange tijd uitgevallen en ontving sinds 16 augustus 2016 een IVA-uitkering. De werknemer vreesde dat de werkgever tot april 2020 wilde wachten met de beëindiging van het dienstverband, terwijl het recht van de werknemer op een vergoeding in de loop van 2019 met het bereiken van de AOW-leeftijd zou vervallen.

De werkgever verzette zich niet tegen het verzoek tot ontbinding van het dienstverband, maar tegen toekenning van de door de werknemer verzochte vergoeding. Dat een werknemer niet te spreken is over zijn werkgever omdat deze hem geen vergoeding betaalt, is naar het oordeel van de werkgever immers geen grond voor een verstoorde arbeidsrelatie. Door het dienstverband slapend te houden, handelt een werkgever ook niet in strijd met de eisen van goed werkgeverschap en evenmin in strijd met redelijkheid en billijkheid. Daarnaast beriep de werkgever zich erop niet verplicht te zijn een arbeidsovereenkomst met een langdurig zieke werknemer op te zeggen. Bovendien betwistte de werkgever het volledige bedrag van de vergoeding te kunnen terugkrijgen van het UWV en verklaarde er een financieel belang bij te hebben het dienstverband slapend te houden.

De kantonrechter besliste als volgt. De beslissing een arbeidsovereenkomst met een werknemer op te zeggen die al meer dan twee jaar geen arbeid meer verricht, behoort tot de keuzevrijheid/beleidsvrijheid van een werkgever. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot opzegging. De invoering van de Wet compensatie transitievergoeding verandert hieraan evenmin iets. Hierbij komt dat compensatie van de vergoeding door het UWV niet voor 1 april 2020 kan worden aangevraagd. Indien men met andere woorden reeds nu vergoedingen zou betalen aan werknemers, zou dit betekenen dat werkgevers zeer hoge bedragen aan uitgekeerde transitievergoedingen zouden moeten voorfinancieren zonder te weten of en in welke mate het UWV deze bedragen compenseert. Tegen deze achtergrond kan op dit moment niet worden gesteld dat de desbetreffende werkgever er rechtens geen belang bij heeft de beëindiging van een slapend dienstverband voor inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding te weigeren.

De rechter concludeert daarom voorlopig dat de werkgever niet verwijtbaar handelt door het dienstverband op dit moment slapend te houden. Hieraan verandert evenmin iets dat de werknemer reeds voor 1 april 2020 de AOW-leeftijd bereikt en zijn arbeidsovereenkomst daarmee eindigt. Dit is immers het gevolg van een wettelijke regeling waarop de werkgever geen invloed heeft.

Tot slot overwoog de kantonrechter dat na inwerkingtreding van de Wet compensatie transitievergoeding, zodra het mogelijk is de afhandeling van de betaalde vergoedingen door het UWV in te schatten, zich het geval kan voordoen dat de voortzetting van het dienstverband met een werknemer zonder (verder) uitzicht op herstel na twee jaar ziekte onder bepaalde omstandigheden mogelijkerwijs ernstige verwijten jegens de werkgever met zich zou kunnen meebrengen. Er dient naar het oordeel van de kantonrechter voor de toekomst in het bijzonder rekening te worden gehouden met het geval dat de enige reden voor de werkgever het dienstverband slapend te houden het voorkomen van de betaling van een vergoeding is, aangezien dit belang door compensatie van de vergoeding door het UWV wegvalt en de werkgever dan derhalve rechtens geen belang meer heeft bij het slapend dienstverband.

Samenvattend kan worden gezegd dat het vonnis hier niet ten gunste van de werknemer is uitgevallen. De rechter sloot echter niet uit dat dit in de toekomst kan veranderen, waarmee dit vonnis niet onverdeeld nadelig voor werknemers is. Het hele vonnis kunt u hier lezen.

Natuurlijk zullen we de ontwikkelingen in de jurisprudentie verder nauwgezet volgen.

Heeft u zelf een slapend dienstverband of wilt u hierover meer weten? Neemt u dan vrijblijvend contact op met een van onze arbeidsrechtadvocaten!

Hier leest u onze andere artikelen over het onderwerp slapend dienstverband:

https://www.spee-advocaten.nl/ein-ruhendes-arbeitsverhltnis-nicht-zu-kndigen-wiederspricht-dem-verhalten-eines-guten-arbeitgebers

https://www.spee-advocaten.nl/minister-fordert-arbeitgeber-auf-ruhende-arbeitsverhltnisse-so-bald-wie-mglich-zu-beenden

https://www.spee-advocaten.nl/welche-haken-hat-ein-ruhendes-arbeitsverhltnis

https://www.spee-advocaten.nl/arbeitgeber-knnen-eine-entschdigung-fr-bezahlte-abfindung-beantragen

SPEE advocaten & mediation Maastricht