Zoek
Sluit dit zoekvak.
4 mei 2021 Let op vervaltermijnen bij de transitievergoeding en billijke vergoeding

Te laat is te laat!

Dat termijnen in de rechtspraktijk van groot belang zijn, is ongetwijfeld bekend. Toch gaat het nog wel eens mis, en moet er tot aan de Hoge Raad geprocedeerd worden om duidelijkheid te krijgen. Dit was het geval in een recente zaak over een transitievergoeding, die tot het laatst spannend bleef.

Feiten

De zaak die aan de Hoge Raad werd voorgelegd, ging om een werkneemster die in 1990 in dienst trad bij (de rechtsvoorgangster van) ABN AMRO. Werkneemster werd langdurig ziek en in 2017 heeft ABN AMRO bij het UWV een ontslagvergunning aangevraagd. Het UWV verleende de ontslagvergunning, waarna ABN AMRO de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd “per 1 maart 2018”. Dat laatste werd een groot punt van discussie.

Werkneemster stelde vervolgens dat zij recht had op de transitievergoeding. Dat was volgens haar werkgeefster echter niet het geval, vanwege de suppletieregeling in de CAO. Die regeling dient te worden gezien als een ‘gelijkwaardige voorziening’ in de zin van artikel 7:673b BW, aldus ABN AMRO.

Oordeel kantonrechter

In de procedure die volgde, heeft werkneemster verzocht om een transitievergoeding van € 53.111,94 bruto. Het verzoekschrift is op 30 mei 2018 ontvangen op de rechtbank. Dat was volgens de kantonrechter te laat: artikel 7:686a lid 4 aanhef en onder b) BW bepaalt namelijk dat de bevoegdheid om een verzoekschrift bij de kantonrechter in te dienen vervalt binnen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Dit betekent volgens de kantonrechter dat werkneemster het verzoekschrift had moeten indienen vóór 28 mei 2018 om 24:00 uur. Om die reden verklaarde de kantonrechter werkneemster niet-ontvankelijk.

Ander oordeel gerechtshof

Hierop ging werkneemster in hoger beroep, en met succes: het gerechtshof vernietigde de beschikking van de kantonrechter en veroordeelde ABN AMRO tot betaling van de transitievergoeding van € 53.111,94 bruto. De overwegingen van het gerechtshof spitsten zich vooral toe op de vraag: als de arbeidsovereenkomst ‘per 1 maart 2018’ is opgezegd, is de termijn van drie maanden dan gaan lopen op 28 februari 2018 óf pas op 1 maart?

Volgens het hof mocht een opzegging per 1 maart worden begrepen als een beëindiging van de arbeidsovereenkomst op 1 maart (en dus niet al op 28 of 29 februari, dat laatste in geval van een schrikkeljaar). Het hof heeft hierbij overwogen dat het woord “per” in het normaal spraakgebruik wil zeggen: “vanaf” of “met ingang van”. Zo houdt een indiensttreding per 1 maart naar normaal spraakgebruik in een indiensttreding met ingang van 1 maart. Het dienstverband begint dan op 1 maart. Een opzegging per 1 maart, houdt naar normaal spraakgebruik dan in een opzegging met ingang van 1 maart, zodat het dienstverband eindigt op 1 maart.

Kortom: werkneemster trekt aan het langste eind, aangezien ABN AMRO volgens het hof een onduidelijke situatie heeft gecreëerd en daarom zelf op de spreekwoordelijke blaren moet zitten. De vervaltermijn van drie maanden is pas beginnen te lopen op 2 maart 2018, aldus het hof. Het verzoekschrift had dan dus uiterlijk op 2 juni 2018 ingediend moeten worden. Aangezien het verzoekschrift in dit geval op 30 mei 2018 is ingediend, was werkneemster dus wel degelijk op tijd. Daarnaast werd werkneemster ook inhoudelijk in het gelijk gesteld, omdat de suppletieregeling in de cao niet kon worden aangemerkt als een aan een transitievergoeding gelijkwaardige voorziening.

Hoge Raad vernietigt uitspraak gerechtshof

ABN AMRO stelt cassatie in: zij vindt als werkgeefster dat de uitleg van het hof onjuist is, en dat werkneemster wel degelijk het verzoekschrift te laat heeft ingediend. De Hoge Raad geeft ABN AMRO gelijk. Ons hoogste rechtscollege overweegt het volgende:

Voor de toepassing van art. 7:686a lid 4, onder b, BW betekent het voorgaande dat de termijn waarbinnen het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding moet worden ingediend, begint op de eerste dag na de laatste werkdag en afloopt aan het einde van de met die laatste werkdag overeenstemmende dag drie maanden later. De termijn eindigt daarmee in beginsel steeds aan het einde van de dag met hetzelfde nummer als dat van de laatste werkdag, afgezien van de werking van de Algemene Termijnenwet. De enige uitzondering hierop is het geval dat de maand waarin de termijn afloopt, niet een dag met hetzelfde nummer kent omdat zij korter is, in welk geval de termijn eindigt aan het einde van de laatste dag van die maand. Aldus staan de werknemer voor het indienen van het bedoelde verzoekschrift steeds drie volle kalendermaanden ter beschikking.

Nu het hof heeft vastgesteld dat partijen niet zijn afgeweken van het uitgangpunt van art. 7:672 lid 1 BW dat opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, en partijen het in overeenstemming daarmee erover eens zijn dat 28 februari 2018 de laatste dag van het dienstverband was (…), volgt uit hetgeen hiervoor (…) is overwogen dat de arbeidsovereenkomst is geëindigd aan het einde van die dag. Het oordeel van het hof dat de werkneemster redelijkerwijs heeft mogen begrijpen dat door het ontslag per 1 maart 2018 de arbeidsovereenkomst eindigde op 1 maart 2018, en dat als ABN AMRO met een ontslag per 1 maart 2018 daadwerkelijk wilde bewerkstelligen dat het dienstverband eindigde op 28 februari 2018, het op haar weg had gelegen om de werkneemster daarover afdoende duidelijkheid te verschaffen, geeft dan ook blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

Kortom: werkneemster wordt alsnog in het ongelijk gesteld. Haar arbeidsovereenkomst is geëindigd op 28 februari 2018 en 28 mei 2018 was de laatste dag waarop het verzoekschrift tot toekenning van een transitievergoeding kon worden ingediend. Aangezien werkneemster haar verzoekschrift pas op 30 mei 2018 heeft ingediend, is zij niet-ontvankelijk. Zij vist dus achter het net!

Conclusie

De conclusie is helder: let goed op de vervaltermijn, want een dag (of twee) te laat kan zomaar een enorme som geld schelen! Overigens geldt dit niet alleen bij de transitievergoeding maar voor alle verzoeken op grond van de WWZ.

Stel: de arbeidsovereenkomst wordt opgezegd tegen 31 december (uiteraard na verkrijging van een ontslagvergunning van het UWV). De laatste dag van de arbeidsovereenkomst is dan 31 december. Het verzoek om een billijke vergoeding of herstel arbeidsovereenkomst moet dan uiterlijk ingediend worden op 28 februari om 23.59 uur.

Maar: als het een schrikkeljaar betreft, dan is 29 februari de uiterste datum. En als de dag in het weekend valt of een erkende feestdag is, dan wordt de termijn verlengd tot de dag erna.

Ook vragen over transitievergoeding, billijke vergoeding of andere arbeidsrechtelijke kwesties? SPEE advocaten & mediation helpt u. En op tijd welteverstaan.

SPEE advocaten & mediation Maastricht