Het Gerechtshof Arnhem- Leeuwarden heeft recent in een zaak geoordeeld dat de bestuurder van een vennootschap niet onrechtmatig handelde door te kiezen voor turboliquidatie in plaats van faillissement. Voor een turboliquidatie kan worden gekozen als een vennootschap geen baten meer heeft om te vereffenen. De vennootschap houdt dan direct op te bestaan en wordt door de bestuurder uitgeschreven uit het handelsregister. In de praktijk wordt echter vaak misbruik gemaakt van deze mogelijkheid om een faillissement te ontlopen.
Doorgaans wordt een turboliquidatie door de rechter onrechtmatig geacht omdat er nog baten aanwezig zijn of omdat er nog baten te verwachten zijn.
In deze zaak huurde een onderneming op het gebied van online managementinformatie en -rapportages werkplekken in een bedrijfsverzamelpand.
De onderneming leed verlies en besloot op een gegeven moment om niet het eigen faillissement aan te vragen maar om tot turboliquidatie over te gaan.
In de tussentijd was er een huurachterstand ontstaan en was de verhuurder een procedure gestart wegens achterstallige huur. De vordering van de verhuurder tot betaling van de huur werd toegewezen maar de onderneming bestond op dat moment niet meer waardoor de vordering van de verhuurder oninbaar was.
De verhuurder liet het er niet bij zitten en startte en procedure tegen de bestuurder. De bestuurder had volgens de verhuurder onrechtmatig gehandeld door te kiezen voor turboliquidatie in plaats van faillissement omdat er wel nog baten aanwezig zouden zijn. Tevens werd de bestuurder aansprakelijk gehouden voor de schade die de verhuurder had omdat hij de achterstallige huur niet kon innen.
De kantonrechter was het volledig met de verhuurder eens. Door het besluit te nemen om over te gaan tot turboliquidatie zou onrechtmatig zijn gehandeld jegens de verhuurder en de bestuurder kon daarvan een persoonlijk ernstig verwijt worden gemaakt.
Het Gerechtshof oordeelde echter anders en kwam tot de conclusie dat de onderneming ten tijde van de ontbinding geen activa van enige betekenis had en dat er sprake was van een verlieslatende onderneming. Anders dan dat de verhuurder stelde was onvoldoende gebleken dat er sprake was van een goedgevulde orderportefeuille. Van onrechtmatig handelen van de bestuurder kon dan ook niet gesproken worden.
Het Gerechtshof voegde daar nog aan toe dat als er wel sprake zou zijn geweest van enig onrechtmatig handelen, de verhuurder hierdoor geen schade heeft geleden. Ook bij faillissement zouden onvoldoende baten aanwezig zijn geweest om de vordering van de verhuurder (deels) te voldoen. Zelfs in het geval enige baten beschikbaar zouden komen zou de verhuurder, die in dat geval een concurrente vordering zou hebben, o.a. een hoge preferente vordering van de fiscus en de kosten van het faillissement voor moeten laten gaan.
Heeft u vragen naar aanleiding van het voorgaande of wenst u advies? Neem dan gerust vrijblijvend contact op met een van onze advocaten. We zijn u graag van dienst!