De echtgenote van een werknemer heeft zonder toestemming van de werkgever met de zakelijke tankpas van de bedrijfsauto getankt met de privéauto.
Als de werkgever daar achter komt, wordt de werknemer op staande voet wegens diefstal ontslagen. Er is onvoldoende vertrouwen voor verdere voortzetting van het dienstverband. De werknemer is het hier niet mee eens en vraagt aan de rechter om vernietiging van het ontslag op staande voet. Hoe oordeelt de kantonrechter hierover?
De feiten
De werknemer is per 1 mei 2022 in dienst getreden bij de werkgever voor de duur van 12 maanden. De werkgever stelt aan de werknemer een bedrijfsauto en tankpas ter beschikking. In dat verband hebben partijen een “Overeenkomst inzake auto van de zaak” afgesloten, waarin is opgenomen dat de tankpas, die aan de auto is gekoppeld, uitsluitend voor zakelijke doeleinden mag worden gebruikt.
Medio juni meldt de werknemer zich ziek vanwege een enkelblessure. Als gevolg van die blessure was de werknemer niet in staat om auto te rijden. Een aantal dagen later kon de werknemer weer werken en is hij met de bedrijfsauto naar zijn werk gegaan. De avond ervoor heeft de echtgenote van de werknemer voor een bedrag van circa € 50,- getankt met de privéauto en deze tankbeurt afgerekend met de zakelijke pas van de werkgever. De werkgever komt hier vervolgens achter en ontslaat de werknemer een kleine week later op staande voet.
De tankbeurt was de werkgever opgevallen omdat de werknemer op die dag als gevolg van arbeidsongeschiktheid thuis zat en de werknemer zelf had medegedeeld dat hij niet in staat was om auto te rijden. Door de werkgever was vervolgens contact opgenomen met de bedrijfsleider van het tankstation. Uit camerabeelden bleek, dat een vrouwelijke persoon op die datum en dat tijdstip brandstof heeft toegevoegd aan een andere auto dan de bedrijfsauto en de tankbeurt heeft afgerekend met de zakelijke tankpas, hetgeen de werkgever als diefstal beschouwde.
De werknemer protesteert tegen het ontslag, betaalt het bedrag aan de werkgever terug en maakt een procedure aanhangig waarin hij vernietiging van het ontslag op staande voet verzoekt.
Standpunt werknemer
Volgens de werknemer is de werkgever ten onrechte tot ontslag op staande voet overgegaan, nu er geen sprake is van een dringende reden.
Vanwege zijn enkelblessure was het niet mogelijk om zelf naar het werk te komen. Daarom had hij met zijn echtgenote afgesproken dat zij hem naar het werk zou brengen met de privéauto, omdat zij niet in de bedrijfsauto mocht rijden. Nu er zakelijke kilometers gemaakt zouden worden, zag hij er geen bezwaar in dat zijn echtgenote van de zakelijke tankpas gebruik zou maken. Het was hem ook niet duidelijk dat het niet zou zijn toegestaan dat zijn echtgenote met de tankpas mocht afrekenen. Bovendien was hij van plan om die dag melding te maken van de tankbeurt door zijn echtgenote. Omdat hij alsnog in staat bleek om zelf met de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto naar het werk te komen, was hij per abuis vergeten om deze melding te doen. Van enig opzet tot het wegnemen van bedrijfseigendommen was dan ook geen sprake en het ontslag op staande voet zou, gegeven de omstandigheden van het geval, disproportioneel zijn.
Tijdens de mondelinge behandeling werd het primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet door de werknemer ingetrokken. De werknemer berustte dus in het ontslag, zodat in rechte vaststond dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen was geëindigd. De kantonrechter moest derhalve de subsidiaire verzoeken strekkende tot toekenning aan de werknemer van een transitievergoeding, een billijke vergoeding en een vergoeding wegens onregelmatige opzegging beoordelen.
De beoordeling door de rechter
Het gaat in deze zaak primair om de vraag of het aan de werknemer gegeven ontslag op staande voet terecht is gegeven. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een dringende reden die een beëindiging van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt, dienen alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking te worden genomen, waaronder de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur ervan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die het ontslag op staande voet voor hem zouden hebben.
De rechter stelde voorop, dat er sprake is van schending van de tussen de werknemer en werkgever geldende overeenkomst. De echtgenote van de werknemer had namelijk zonder toestemming van werkgever met de zakelijke tankpas met de privéauto getankt, terwijl de brandstof bovendien niet is aangewend voor het maken van zakelijke kilometers maar volledig ten goede is gekomen aan privégebruik van de privéauto. Dat was niet toegestaan.
Volgens de kantonrechter was het gerechtvaardigd dat de werkgever aan de integriteit van de werknemer is gaan twijfelen en dat de werkgever na het incident geen vertrouwen meer in hem had. Van belang daarbij is dat de werknemer geen melding had gemaakt van de tankbeurt bij zijn werkgever. Evenmin had de werknemer tijdens het ontslaggesprek, dat een week na de tankbeurt plaatsvond, een verklaring gegeven over het hoe en waarom van de tankbeurt. De werknemer stelde dat “de tankbeurt inmiddels al even geleden was”, dat hij zich “niet één, twee, drie voor de geest kon halen of er op 21 juni 2022 was getankt, en zo ja, door wie”. Het afrekenen van brandstof met de tankpas voor de privéauto was volgens de werknemer een uitzonderlijke, eenmalige, gebeurtenis. Het was dan volgens de kantonrechter ook moeilijk te geloven dat hij zich hierover amper een week later weinig tot niets meer kon herinneren. Het had in ieder geval op de weg van de werknemer gelegen om tijdens dat gesprek open kaart te spelen en een juiste lezing van de feiten te geven, juist omdat hij in een eerder stadium kennelijk wel dit voornemen heeft gehad, maar vergeten was om hiervan melding te maken. Indien hij daadwerkelijk met de privéauto zou zijn gebracht door zijn echtgenote, had hij de brandstof ook zelf kunnen voorschieten en vervolgens kunnen declareren bij zijn werkgever.
Ook speelde mee dat de werknemer nog niet eens twee maanden in dienst was, zodat sprake was van een (zeer) kort dienstverband en de werknemer zijn sporen nog niet verdiend had. Dat het bedrag van de tankbeurt inmiddels weer was terugbetaald, kon volgens de kantonrechter niet tot een ander oordeel leiden. Toen was het vertrouwen al ernstig geschaad.
De slotsom is dat de werknemer door zijn handelen een zodanige situatie in het leven heeft geroepen dat hij, alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, ook de door hem genoemde persoonlijke omstandigheden, maar ook de (zeer) korte duur van het dienstverband, het vertrouwen zodanig had geschaad dat van de werkgever redelijkerwijze niet kon worden gevergd dat zij de arbeidsovereenkomst nog liet voortduren. De werkgever was naar het oordeel van de kantonrechter dan ook op goede gronden overgegaan tot het geven van het ontslag op staande voet. Aan de werknemer werden geen vergoedingen toegekend.
Lees hier de volledige uitspraak.
Bent u werkgever of werknemer en heeft u vragen over ontslag op staande voet of andere arbeidsrechtelijke thema’s? Neem dan gerust contact op met één van de arbeidsrechtadvocaten van SPEE advocaten & mediation. Wij helpen u graag verder.